K.R. Alexander
Gold River was groot en knus tegelijk, de perfecte plek voor skiliefhebbers. Er waren een paar skiwinkels, waarvan ik de naam kende door de vele sollicitatiebrieven die mijn vader had verstuurd. Er waren gezellige eetcafés en chique restaurants, waar je je na een dag op de piste kon opwarmen. En als toeristen een houten chalet met een balkon en een puntdak wilden huren, dan hadden ze tientallen opties om uit te kiezen. Er was maar één plek waar ze niet konden verblijven…
Hotel Carlisle.
Het Carlisle stond aan de rand van het dorp en grensde aan een paar verlaten skipistes omringd door dennenbomen. Het was oud en gigantisch, zo groot als een huizenblok, met houten luiken voor de ramen en een ingang met vergulde deuren – het soort hotel dat ooit massa’s miljonairs trok. Het soort hotel dat ooit adverteerde met een luxueuze inrichting, elegante diners en kamers met prachtig uitzicht en een eigen open haard.
Maar nu niet meer.
Ik voelde mijn adem stokken toen ik er voor het eerst langs liep. Het zag er prachtig uit, maar ook treurig en leeg.
Zo voelde ik me toen ook: treurig en leeg.
Het leek wel alsof ik me al een eeuwigheid zo had gevoeld.
In het begin bleef ik bij het hotel uit de buurt. We waren in augustus in Gold River aangekomen, dus ik kon tegelijk met alle andere leerlingen aan het nieuwe schooljaar beginnen. Ik maakte vrienden en leerde het dorp beter kennen voordat het skiseizoen losbarstte. In die eerste paar weken was het hotel niet het enige gebouw dat verlaten leek, hoewel dat bij het Carlisle niets met het seizoen te maken had.
Uiteindelijk viel er een eerste laag sneeuw en keerden alle toeristen terug, klaar om de pistes op te gaan. De chalets waren volgeboekt. Het was druk in de winkels.
Maar het Carlisle bleef leeg.
Dat bleef het al bijna drieëndertig jaar.
Ik moet alleen toegeven dat dit niet de eerste keer was dat ik het hotel zag.
Ik had het Carlisle al eerder gezien, in mijn dromen.
Drie jaar geleden, in de nacht van mijn tiende verjaardag.
Voordat mijn moeder overleed. Voordat we naar Gold River verhuisden.
Ik droomde dat ik over die oprit met hagen naar de ingang wandelde.
Ik droomde dat ik naar binnen liep. Door de hal met zijn enorme trap, dieprode tapijten, gouden kroonluchters en marmeren balies. Langs het binnenzwembad en de spa, die naar chloor en eucalyptus roken. Langs de vergaderruimtes en eetzalen vol antieke standbeelden, renaissance-schilderijen en ronde tafels met frisse, witte tafelkleden en glinsterende kristallen glazen.
Door een lange, donkere gang.
Een gang die compleet anders was dan de rest van het Carlisle.
Donker.
Smal.
Met flikkerende lichten.
Vergeten.
Ik herinner me de kracht die me voortdreef.
Mijn bestemming?
Een kale
witte
deur
aan het einde van een kale
witte
gang.
Ik herinner me nog wat er gebeurde toen ik mijn hand naar die deur uitstak.
Dat herinner ik me omdat ik die droom – of een versie daarvan – sindsdien elke nacht heb gehad.
Ik kom altijd bij die deur uit
maar ik
kom
er
nooit
voorbij.
Ik pak de oude deurknop vast.
Ik draai eraan.
Ik ben vervuld van angst.
En dan word ik wakker.
Maar ik weet wat er achter die deur wacht.
Dat weet ik in het donkerste hoekje van mijn hart.
De dood.
In het Carlisle wacht niets anders dan de dood.
Andere door mij vertaalde delen: Het poppenhuis ∗ Ik kom je halen ∗ Verdronken
Recensies: Biebmiepje ∗ Boekenbeschrijfster ∗ Bookaddict.nl ∗ Coole suggesties ∗ StoerLeesVoer
Andere door mij vertaalde delen:
∗ Het poppenhuis
∗ Ik kom je halen
∗ Verdronken
Recensies:
∗ Biebmiepje
∗ Boekenbeschrijfster
∗ Bookaddict.nl
∗ Coole suggesties
∗ StoerLeesVoer