De navigerende neus van Ulfänt Banderõz
Dan Simmons
Wanneer de laatste dagen van de oeroude planeet Aarde zijn aangebroken, wanneer de geschiedenis van de mens volkomen is vervaagd en de maan niet meer dan een fletse herinnering is, bestaan er toch nog mensen… en andere levensvormen. Deodands, demonen en nog schrikwekkender vreemde wezens, duistere magiërs en nieuwe mensenrassen, ze dwalen over de vlakten en door de wouden van de stervende planeet. Magie heeft de taak van de wetenschap overgenomen en beheerst het leven in deze laatste dagen in het licht van de trage, oude, rode zon.
Achtergrondinformatie
Uitgever: Luitingh-Sijthoff
Oorspronkelijke titel: ‘The Guiding Nose of Ulfänt Banderōz’
Verschenen in: Verhalen van de stervende aarde. Een eerbetoon aan Jack Vance
De navigerende neus van Ulfänt Banderõz
Dan Simmons
Wanneer de laatste dagen van de oeroude planeet Aarde zijn aangebroken, wanneer de geschiedenis van de mens volkomen is vervaagd en de maan niet meer dan een fletse herinnering is, bestaan er toch nog mensen… en andere levensvormen. Deodands, demonen en nog schrikwekkender vreemde wezens, duistere magiërs en nieuwe mensenrassen, ze dwalen over de vlakten en door de wouden van de stervende planeet. Magie heeft de taak van de wetenschap overgenomen en beheerst het leven in deze laatste dagen in het licht van de trage, oude, rode zon.
Achtergrondinformatie
Uitgever: Luitingh-Sijthoff
Oorspronkelijke titel: ‘The Guiding Nose of Ulfänt Banderōz’
Verschenen in: Verhalen van de stervende aarde. Een eerbetoon aan Jack Vance
De navigerende neus van Ulfänt Banderõz
In de tanende millennia van de 21ste Eon, tijdens een van de vele naamloze, chaotische latere tijdperken op de Stervende Aarde, namen de toch al niet geringe tekenen van de naderende ondergang ineens explosief toe.
De grote rode zon, die altijd al langzaam oprees, bewoog trager dan ooit. Op sommige ochtenden kwam de opgezwollen zon sidderend, huiverend en wankelend op, als een oude man die niet uit bed wilde opstaan, en veroorzaakte protesterende aardbevingen die zich vanaf de oostelijke horizon verder uitspreidden over de oude continenten naar het westen. Zelfs de lage bergketens, die waren afgesleten door de tijd en de zwaartekracht tot ze leken op oude rotte kiezen, schudden op hun grondvesten. Steeds meer zwarte, pokdalige vlekken ontsierden het doffe, langzaam rijzende oppervlak van de zon, tot er dagenlang slechts een sombere kastanjebruine schemering heerste. (…)
De bevolking, zowel menselijk als van andere soorten, reageerde zoals men altijd al had gedaan in dergelijke zware tijden op de Stervende Aarde en de Aarde der Gele Zon daarvoor: ze zochten een zondebok om op te jagen en af te maken. Dit keer viel het grootste deel van de minachting te beurt aan de magiërs, tovenaars, heksenmeesters, duivelskunstenaars, het kleine aantal heksen dat nog was gespaard door de zelfvoldane mannelijke meerderheid, en alle andere beoefenaars van het occultisme. Bendes bestormden de landhuizen en conclaven van de magiërs, tovenaarsbedienden werden aan stukken gescheurd zodra ze zich in de stad waagden om groenten of wijn te kopen, en eenieder die het waagde om in het openbaar een bezwering te uiten, werd onmiddellijk achterna gezeten door boeren gewapend met toortsen, hooivorken en magieloze zwaarden en speren die men nog had van oude oorlogen en eerdere vervolgingen. (…)
Shrue de demonenbezweerder was optimistischer dan de meeste andere magiërs. Wellicht kwam dat door zijn leeftijd: hij was ouder dan zijn mede-occultisten ooit zouden vermoeden. Of misschien kwam het door zijn magische specialisme: de meeste professionele bezweerders van demonen en duivels uit de Overwereld, de Onderwereld, van onbekende sterren en uit andere Eonen, stierven een pijnlijke dood, veelal op jonge leeftijd. Of misschien kwam het door een vermeende verbroken relatie en bijbehorend gebroken hart millennia geleden. (…)
Toen de Grote Paniek wederom uitbrak, vergrendelde Shrue de demonenbezweerder zijn prachtige landhuis, Woelig Weer, met zijn vele kamers en versierde torens, gelegen in de heuvels boven de noordrand van het Weerwoud. Met behulp van een eenvoudigere variant op de oeroude Bezwering der Eenzame Insluiting liet hij zijn landhuis, zijn prachtige tuinen en twaalf van zijn dertien bedienden zo’n vijfenveertig mijl onder het oppervlak van de Stervende Aarde zakken. Daar zouden al zijn bezweringsinstrumenten, aandenkens, het grootste deel van zijn bibliotheek en de merkwaardige, demonische dienaren die hij door de eeuwen heen had verzameld, veilig zijn. Tenzij de grote rode zon de Stervende Aarde dit keer daadwerkelijk zou opslokken, uiteraard. De wonderbaarlijke bloemen, bomen en exotische planten en dieren uit zijn tuin (om maar niet te spreken van zijn twaalf opgeborgen menselijke en bijna-menselijke bedienden) werden elk omsloten door kleine Omnipotente Sferen, die op hun beurt door een eigen Veld der Temporele Stagnatie werden omgeven. Als de Aarde en Shrue deze huidige crisis zouden overleven, dan wist hij tenminste zeker dat zijn huishoudelijk personeel er ook nog zou zijn. Maanden, jaren of zelfs eeuwen later zouden ze nog ontwaken als uit een verkwikkend dutje.
Fragment De navigerende neus van Ulfänt Banderõz — Dan Simmons
© 2009 Luitingh-Sijthoff